mardi 10 avril 2007

Plaat 12 en 13

Het jonge paar aanschouwt het Ongehoorde aan de kim, onder het oog van een verscheurend dier waarvan gesproken is dat het zich op zekere dag zal nederleggen bij het bokske.
In stille verwondering aanschouwen zij het spel der lijnen vloeien en gloeien in de lucht, een teken reeds door de oude Kelten gesteld, een poging tot uitbeelding van het Onuitbeeldbare, dat aan alles voorafgaat en waar alles weer naar toesnelt - en sindsdien nooit meer vergeten is.

Als een inktvis wisselt de stralende ineenstrengeling telkens van kleuren en golven er in concentrische cirkels klanken uit die naar hemelse uren geuren. De feeërie kan van wal steken, de zon staat op noen en zal niet meer neigen ter kimme, de vervloeking is verbroken, andere, nieuwe uren en vuren vangen aan, een oude poort wordt wijd opengetrokken. De vervloeking is verbroken.

Het is de hand van de man die, via haar, de paradijsachtige tonen te voorschijn tokkelt ; samen brengen zij het wonder tot wording. Hé ! het is gewoon niet anders, vraag 't de olifanten, de krokodillen en de konijntjes, raadpleeg de zwaluwen, ga te rade bij de walvissen en de everzwijnen - zij immers zullen niet liegen !

Ach ridderbroeders, licht toch uw bekers en zwaai uw banieren !

Aucun commentaire: